Hoe word je reisjournalist – of toch maar niet?

De meeste reisjournalisten zijn freelancers en zo vrij als een vogel. Met laptop en mobiel trekken ze de wereld rond, onzekerheden zoals variabele werktijden en dito betaalschema’s deren hen niet. Of sterker nog: daar kiezen ze voor. Maar klopt dat wel? Krab wat aan het droombeeld van de reisjournalist voordat je er zelf eentje wordt!

Voor alle duidelijkheid: ik ben een alleenstaande moeder van een vijftienjarige zoon, doctor in de Arabische taal, voormalig projectmanager in het ontwikkelingswerk en invalkracht in de zorg. Oftewel: als ik reisjournalist kan worden, kan iedereen het. Beletsels om te reizen en te schrijven verzin je helemaal zelf.

Dat was mijn boude conclusie na jarenlang als werknemer voor logge organisaties te hebben gewerkt waarin ik mijn vrijheid en onafhankelijkheid totaal verkwanselde. Maar om de carrièreswitch naar de reisjournalistiek te maken, moest er natuurlijk wel actie worden ondernomen. Zo belandde ik in de collegebanken van docent, ontdekkingsreiziger en bekende reisverhalenschrijver Arita Baaijens. Een absolute eyeopener.

Passief inkomen

Voor het grote geld moet je geen reisjournalist worden, is ongeveer les nummer één die je leert. Om een indruk te geven: met losse reisverhalen en -artikelen voor bundels, bladen en kranten verdien je snel een paar honderd tot duizend euro per stuk. Voor reisgidsen moet je wachten op royalties die het jaar na publicatie pas vrijkomen. Ze blijven dan wel een jaar of wat doorlopen.

Vooral dat laatste klinkt aantrekkelijk, maar de risico’s van een dergelijk ‘passief inkomen’ zijn aanzienlijk. Als de crisis losbreekt in Ierland en de Arabische lente mensen bang maakt om naar islamitische landen af te reizen, kun je met reisgidsen voor die contreien aanzienlijk minder royalties tegemoetzien. Of zelfs bijna geen meer. Allemaal persoonlijk meegemaakt. Het enige soelaas is dat boeken leuk staan op je CV en je je meer als expert kunt profileren.

Gratis op reis

Maar lang voor het zo ver is, moet je eerst op locatie onderzoek doen. Daarbij stuit je meteen op het hardnekkige misverstand dat reisjournalisten altijd gratis op reis kunnen. Om dat écht voor elkaar te boksen, moet er wel flink extra werk verzet worden. Uitgevers van reisgidsen bieden doorgaans advertenties aan, die journalisten als wisselgeld kunnen gebruiken voor vliegtickets, verblijf en transport in den vreemde.

Vliegtuigmaatschappijen, hotels en autoverhuurbedrijven krijgen zo een kleurige adpagina in ruil voor hun gratis diensten. Feitelijk gaat het dus om transacties met gesloten beurzen. Het zoeken naar een dergelijke sponsoring (want dat is het) doe je zelf en is een tijdrovende klus. Soms moet je sponsors ook weigeren, omdat ze voorwaarden stellen waaraan je als rechtgeaarde journalist niet wilt voldoen. Je moet je niet gebonden voelen een bepaald hotel aan te prijzen. Het hoort altijd bij een advertentie of korte zakelijke vermelding te blijven.

Voor artikelen kun je vergelijkbare acties ondernemen, of je toevlucht zoeken tot een zogenaamde persreis, een faciliteit die een verkeersbureau journalisten aanbiedt in ruil voor een publicatie over hun bestemming. Nadeel is dat je veelal vastzit aan een veredelde groepsreis, aan data en highlights die door anderen zijn bedacht. Bovendien moet een freelancer net als een journalist in vaste dienst de garantie kunnen geven dat zijn artikel daadwerkelijk wordt gepubliceerd. Begrijpelijk, maar je raadt vast wel wie van de twee het makkelijker heeft.

Onbetaalbare ontmoetingen

Hoe dan ook, in de praktijk komt het regelmatig voor dat je je trip niet helemaal financieel gedekt krijgt. In zo’n geval is het extra slim om tijdens je reis materiaal te verzamelen voor nog andere publicaties. Gelukkig kun je de restkosten ook voor de belasting opvoeren, mits je het enigszins low budget houdt. Met een verblijf in een vijfsterrenhotel gaat de Nederlandse staat niet akkoord. Persoonlijk heb ik daar geen problemen mee. Ik reis zo kort en zo goedkoop mogelijk.

In de volkmond heet de werkreis van een reisjournalist ‘werkvakantie’. Eenmaal ter plekke is het echter hard aanpoten – je bent van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat in touw – maar genieten doe ik er niet minder om. Het is juist fijn om met een heel duidelijk doel op reis te gaan, en een uitdaging om dat te realiseren. Ambtshalve heb je ook reiservaringen die je privé niet zo snel krijgt. Met zero verstand van voetbal en na turbozelfstudie interviewde ik toch eventjes de Nederlandse profvoetballer Jeffrey Leiwakabessy in Cyprus. Vergelijkbare, onbetaalbare ontmoetingen zijn er veelvuldig.

Acquisitie

Gemiddeld staan er zo’n tien reizen van in totaal drie maanden per jaar op mijn programma. Omdat ik ook reisgidsen schrijf, heb ik langere tussenperiodes thuis wel nodig. Natuurlijk kan ik er net als sommige collega’s voor kiezen om meer voor losse artikelen te gaan en dus nog regelmatiger weg te zijn. Het is simpelweg een kwestie van iets harder aan de acquisitie werken.

Is acquisitie moeilijk? Dat valt mee. Wel is het lastig om er eenduidige richtlijnen voor te geven. Uitgevers en redacties zijn verschillend, en veel hangt ook van personen af. Het is altijd handig om contacten te hebben en zelf niet bang te zijn om collega’s om advies te vragen. Zie ze niet als concurrenten, maar als concullega’s. Zet ook je ego aan de kant. Als doctor schaamde ik me er niet voor om in het begin vooral voor het lokale huis-aan-huisblad te schrijven. Zo leerde ik weer gewoon Nederlands schrijven, over mijn thuisbasis Leiden.

Deadlines

Diverse uitgevers geven op hun sites ook aan dat ze auteurs zoeken. Door te reageren en artikelen (of proefhoofdstukken) te presenteren, maak je een eenvoudige start. Belangrijk is dat je met goede originele ideeën komt, maar dat je die ook weer niet tot in detail weggeeft. Gebruik de actualiteit. Gebeurt er iets op jouw bestemming, knoop er dan meteen een human interestverhaal aan vast.

Daarbij moet je naar de doelgroep van de publicatie kijken. Het is noodzakelijk dat je niet alleen je onderwerp, maar ook je schrijfstijl aan de lezers aanpast. Redacties vinden het verder fijn wanneer je foto’s van redelijke kwaliteit kunt aanleveren. Een professionele fotograaf hoef je daarvoor niet per se te zijn. Cruciaal is dat je je echt aan deadlines houdt. Maak dus geen afspraken die je niet kunt nakomen.

Lukt het even niet om een opdracht binnen te halen, laat je dan niet uit het veld slaan. Wat bij de ene hoofdredacteur niet werkt, werkt bij de andere wel. Vraag om feedback op werkplannen en artikelen en doe er iets mee als je die inderdaad krijgt. Heb je eenmaal een opdracht goed afgerond, dan krijg je zeker nog meer klussen van dezelfde opdrachtgever. Informeer daar ook zelf regelmatig naar. Zo bouw je al snel een portfolio op.

Écht ondernemer worden

Daarmee is het verhaal niet klaar. De inkomsten uit werkreizen blijven doorgaans toch zo karig dat reisjournalisten (in spe) er nog iets naast moeten doen. Ze schrijven ook niet-reisjournalistieke teksten, doen redactiewerk, geven colleges en spreekbeurten of hebben er een ander superflexibel baantje bij. Al die dingen doe ik ook, maar wel met een kanttekening.

Het harde feit is dat de meeste reisjournalisten zzp’ers zijn, maar geen zelfstandige ondernemers. Ze zijn afhankelijk van opdrachten van anderen en erger nog: van hun tarieven. Aan een boek dat voor bijna 17 euro in de winkel ligt, houd je als reisgidsenschrijver € 1,10 over. Bruto! Een bijzonder confronterende ervaring

Maar ook een nieuwe uitdaging. Mijn idee is nu: echte vrijheid kun je alleen verwerven door wél een heuse ondernemer te worden. En dus werk ik meer en meer alleen voor mijn eigen bedrijf. Ik reisblog geregeld en produceer e-boeken. Het eerste e-boek over goedkoop en anders reizen wordt zelfs binnenkort gelanceerd. Ideeën voor andere digitale producten zijn er ook volop. Niemand die in de opbrengst daarvan zal delen, of het moeten mijn eigen affiliate partners zijn. Met een reisjournalistieke e-business kan ik eindelijk echt vrij en onafhankelijk de wereld in. Wie durft te volgen? 😉